In de nacht van 25 november 1956 vertrok het jacht Granma vanuit Tuxpan, in Mexico, naar de zuidkust van Cuba. de Granma was geschikt voor 12 personen maar aan boord bevonden zich Fidel Castro en 81 van zijn kompanen, onder wie zijn broer Raúl Castro, Che Guevara en Camilo Cienfuegos. Hun missie: in Cuba het verzet tegen dictator Fulgencio Batista opzetten.

Het jacht werd te water gelaten in 1943 als de C-1994, een doelschip voor Amerikaanse duikbommenwerpers. Die moesten met waterbommen het metalen dek van het schip proberen te treffen. Na de oorlog werd het afgestoten door de marine. Zo kwam het in handen van de Amerikaanse industrieel Robert Erickson die het de naam Granma (grootmoeder) gaf.

Castro's wapenhandelaar Antonio del Conde kocht in 1955 de Granma van Erickson. Het schip verkeerde toen in slechte staat: de motoren stonden onder water en de romp lekte. Del Conde liet de boot opknappen en grote brandstoftanks installeren voor de lange reis naar Cuba. De rebellen landden op 1 december in Cuba maar konden pas twee jaar later Bastista afzetten.

Het gebied waar de rebellen landden, in de buurt van Las Coloradas, is nu een natuurgebied, het Parque Nacional Desembarco del Granma (Nationaal Park van de Landing van de Granma). Het staat bekend om zijn orchideeën en staat op de UNESCO Wereldergoedlijst.

De Granma zelf staat in een speciaal paviljoen in Havana dat deel uitmaakt van het Museo de la Revolución. De nationale krant van Cuba is venoemd naar het jacht.

Meer informatie: nl.wikipedia.org