Het menselijk lichaam bevat erfelijk materiaal in de vorm van chromosomen. Deze kunnen worden onderverdeeld in 24 verschillende soorten:

• 22 soorten autosomen: genummerd van 1 t/m 22, op volgorde van grootte

• 2 soorten geslachtschromosomen: het X-chromosoom en het Y-chromosoom

Diploïde cellen (lichaamscellen)

• Alle cellen in het lichaam, behalve de geslachtscellen, worden diploïd genoemd.

• Ze bevatten twee chromosomen van elk soort, dus telkens een paar:

Bijvoorbeeld twee chromosomen 1, twee chromosomen 2, enz.

• In totaal: 23 chromosomenparen = 46 chromosomen

Geslachtschromosomen en geslacht

• In een vrouw: twee X-chromosomen (XX)

• In een man: één X- en één Y-chromosoom (XY)

Ook deze vormen een paar, al zijn ze niet identiek ( na de bevruchting).

Haploïde cellen (geslachtscellen)

• Zaadcellen en eicellen zijn de enige cellen die haploïd zijn:

Ze bevatten slechts één exemplaar van elk chromosoom, dus 23 enkelvoudige chromosomen

• Bij bevruchting:

Eicel (23) + zaadcel (23) = zygote (46 chromosomen = 23 paren)

→ Zo ontstaat een complete set met erfelijke eigenschappen van beide ouders.

Waarom haploïd?

Alleen geslachtscellen bevatten chromosomen enkelvoudig, omdat je:

• De helft van je erfelijk materiaal van je moeder krijgt (via de eicel)

• De andere helft van je vader (via de zaadcel)

Dit zorgt voor variatie in genotypen, oftewel unieke combinaties van erfelijke eigenschappen bij elk individu.

Meer informatie: nl.m.wikipedia.org