Het kookpunt van een zuivere stof is de temperatuur waarbij een vloeistof gasbellen gaat vormen bij een bepaalde omgevingsdruk. Het atmosferisch kookpunt is de temperatuur waarbij de dampdruk van de vloeistof gelijk is aan de atmosferische druk.

Het proces waarbij de vloeistoffase overgaat naar de gasfase noemt men verdamping. Wanneer dit gepaard gaat met de vorming van gasbellen wordt dit koken genoemd. Omdat de dichtheid van het gas lichter is dan dat van de vloeistof, zal bij koken als gevolg van de opwaartse kracht de dampbellen naar boven bewegen.

In een open vat, bijvoorbeeld een pan met water, zal toevoegen van energie leiden tot temperatuurstijging van de vloeistof. Wanneer het kookpunt is bereikt neemt de temperatuur van de vloeistof niet meer toe; de maximumtemperatuur is bereikt. Voor water is deze temperatuur bij 1 atmosfeer 100°C. De plaatselijke atmosferische druk is afhankelijk van het weer en de hoogte t.o.v. de zeespiegel. Op Mount Everest, bij een omgevingsluchtdruk van ongeveer 0,31 bar, is het kookpunt van water slechts 69 °C. Daarentegen zal in een hogedrukpan bij verwarming de temperatuur van de vloeistof toenemen tot het ventiel opengaat bij een ingestelde druk. Deze ligt hoger dan de atmosferische druk. Zodra er stoom uit de snelkookpan verdwijnt, kookt in de pan de vloeistof. Bij een ingestelde druk van 1 of 2 bar overdruk is de kooktemperatuur ongeveer 120 respectievelijk 130 °C.

Meer informatie: nl.wikipedia.org