Een sleutel is een muzikaal symbool dat aangeeft welke noten worden weergegeven door de lijnen en spaties op een notenbalk. Door een sleutel op een notenbalk te plaatsen, wordt een specifieke toonhoogte toegewezen aan een van de vijf lijnen of vier spaties, wat de toonhoogtes op de overige lijnen en spaties definieert.

De enige G-sleutel die nog steeds in gebruik is, is de vioolsleutel, waarbij de G-sleutel op de tweede lijn staat. Dit is de meest voorkomende sleutel en wordt meestal als eerste geleerd door muziekstudenten. Daarom worden de termen "G-sleutel" en "vioolsleutel" vaak als synoniemen beschouwd. Historisch gezien werd de vioolsleutel gebruikt om een sopraan- of jongensstem aan te duiden.

Instrumenten die de vioolsleutel gebruiken zijn onder andere viool, fluit, hobo, althobo, alle klarinetten, alle saxofoons, hoorn, trompet, cornet, vibrafoon, xylofoon, mandoline, blokfluit, doedelzak en gitaar. De euphonium en baritonhoorn worden soms behandeld als transponerende instrumenten, waarbij de vioolsleutel wordt gebruikt en een grote none lager klinken, en soms als concertinstrumenten, waarbij de bassleutel wordt gebruikt. De vioolsleutel is ook de bovenste balk van de grote notenbalk die wordt gebruikt voor harp en toetsinstrumenten. De meeste hoge partijen voor bassleutel-instrumenten (bijv. cello, contrabas, fagot en trombone) worden in de tenorsleutel geschreven, maar zeer hoge tonen kunnen in de vioolsleutel worden genoteerd. De altviool kan ook de vioolsleutel gebruiken voor zeer hoge noten.

Meer informatie: en.wikipedia.org