Erytrocyten of rode bloedcellen, in de volksmond ook wel rode bloedcellen genoemd, zijn de meest voorkomende cellen in het bloed van gewervelde dieren.

De enige bekende uitzondering onder de gewervelde dieren zijn de krokodilijsvissen in de Zuidelijke Oceaan, die geen erytrocyten hebben. Ze worden onder andere gebruikt om zuurstof van de longen of kieuwen naar de verschillende lichaamsweefsels te transporteren. De rode bloedcellen werden voor het eerst beschreven in 1658 door Jan Swammerdam als platte ovale deeltjes in kikkerbloed en meer precies in 1673 door Antoni van Leeuwenhoek.

Volwassen erytrocyten van zoogdieren zien er onder de microscoop uit als bleke, ronde schijven van ongeveer dezelfde grootte, die in het midden aan beide zijden licht zijn ingedeukt (biconcaaf) en geen kern hebben. Andere organellen zoals mitochondriën en ribosomen zijn ook afwezig. De erytrocyten van andere gewervelde groepen hebben over het algemeen celkernen, die verder alleen afwezig zijn bij sommige vissen en amfibiesoorten. De grootte kan variëren met een factor tweehonderd tussen verschillende soorten.

Cellen die zuurstoftransporterende eiwitten bevatten worden ook gevonden in dieren die geen gewervelde dieren zijn: bijvoorbeeld in sommige stekelhuidigen, weekdieren en polychaeten. Dergelijke cellen worden echter buiten de bloedsomloop in het coëloom gevonden. Alleen hoefijzerwormen hebben dergelijke cellen binnen de bloedsomloop.

Meer informatie: de.wikipedia.org