Wiskundige uitdrukkingen bestaan uit een combinatie van getallen, variabelen (zoals x, y of z) en operatoren (zoals +, −, × en ÷) die een bepaalde waarde of hoeveelheid vertegenwoordigen. Een eenvoudig voorbeeld is 2+3, waarbij de + operator aangeeft dat we de twee getallen bij elkaar moeten optellen.

Aftrekken is het proces waarbij een getal van een ander getal wordt afgetrokken. Bij de uitdrukking 10 − 3 vragen we ons af: "wat blijft er over als we 3 van 10 aftrekken?"

Stel je voor dat je 10 appels hebt en je geeft er 3 weg. Hoeveel appels heb je dan nog? Om dit te berekenen, trek je het aantal weggegeven appels (3) af van het totale aantal appels dat je oorspronkelijk had (10). Dit laat zien hoe aftrekken werkt in een praktische situatie.

Meer informatie: en.wikipedia.org