De plant vangt kleine insecten (voornamelijk vliegen) en spinnen door middel van bladeren die uit twee helften bestaan die snel kunnen dichtklappen. De plant lokt zijn prooi door het afscheiden van een nectarachtige substantie aan de randen van de twee bladhelften. De zoete geur van de nectar lokt hoofdzakelijk vliegen.

Tussen de beide bladhelften zijn per blad drie tot negen voelharen aanwezig. Als een haar binnen circa 20 seconden twee of meer keer wordt aangeraakt, gaat de val dicht met de kans dat er een dier tussen zit. Regendruppels en windvlagen lokken geen reactie van het blad uit omdat deze te langzaam gaan. Als regendruppels en windvlagen de vallen dicht zouden laten gaan, zou de plant veel energie verliezen. Als er niets blijkt te zijn gevangen openen de bladeren zich weer na een paar uur. Als de zon op de binnenkant van de bekjes schijnt worden die mooi rood en aantrekkelijker voor insecten.

Tussen de dichtgeklapte bladeren komt een afscheiding vrij die het insect verteert. Elk blad kan slechts een gering aantal insecten verteren, daarna sterft het af. Het verteren van een insect duurt zo'n tien dagen. Na vertering blijft er een residu achter van onverteerbare delen van het insect. Als het blad weer open gaat valt dit residu er uit of wordt door de wind weggeblazen.

In de lente zijn de bladeren kort en breed, in de zomer lang en smal.

Meer informatie: nl.wikipedia.org