In de tiende eeuw voor Christus waren de Kelten in Europa de eersten die zout als betaal- en ruilmiddel gebruikten. De Romeinen namen dit over en betaalden hun soldaten doorgaans uit in zoutrantsoenen, het ‘witte goud’. Ook rondtrekkende ambtenaren in het Romeinse Rijk kregen dit soort honoraria.

Zout bleef na de Oudheid nog eeuwenlang een kostbaar goedje, dat voorbehouden bleef aan de elite. Het kreeg dan ook niet voor niets de bijnaam ‘het witte goud’: zout was ideaal om eten te conserveren en smaakvoller te maken in een tijd dat koelkasten nog niet bestonden.

Meer informatie: historiek.net