De Hebreeuwse Bijbel begint met twee scheppingsverhalen in Genesis, waarin God de wereld inclusief alle dieren, planten en de mens schiep. De twee verhalen beslaan grofweg hoofdstuk 1 en 2 van Genesis.

God vond het niet goed dat de man alleen zou blijven en wilde een helper voor hem maken. Daarom maakte God alle in het wild levende dieren en vogels. De mens kreeg als taak alle dieren een naam te geven, dus God bracht alle dieren voor de mens, maar een helper vond deze niet. Daarom liet God de mens in een diepe slaap vallen, nam een rib weg en bouwde daarvan een vrouw. De mens herkende haar als 'zijn eigen gebeente en zijn eigen vlees'. De man en vrouw waren naakt, maar schaamden zich niet.

Meer informatie: nl.wikipedia.org