Het woord sfinx is afkomstig van het woord Sjesep anch (levend beeld). Het is een beeld van een godheid met het lichaam van een leeuw en het hoofd van een mens of dier.

De Grote Sfinx van Gizeh werd door de Arabieren Aboe Hol, de vader van de terreur, genoemd. De Sfinx bevat in tegenstelling tot vele mythes geen geheimen. Het is ook geen overblijfsel van een verdwenen beschaving. Hij is gehakt uit een rotsachtig uitsteeksel, opgebouwd uit 3 lagen mergelachtige kalksteen. Hij was waarschijnlijk al ruw gemodelleerd door de wind voordat het beeld door mensenhanden werd uitgehakt.

Tijdens de 18de dynastie (1550-1397 v.Chr.), 1000 jaar na de bouw, was de Sfinx bedolven geraakt onder het woestijnzand. De tekst op de grote stèle tussen de poten van de Sfinx vertelt het verhaal van de jonge prins Thoetmoses. De prins was aan het jagen toen hij in de middag in slaap viel in de schaduw van de Sfinx. In een droom sprak de Sfinx tot hem en vroeg de prins om zijn lichaam te bevrijden van het zand. Als dank zou hij ervoor zorgen dat de prins koning werd. De jonge Thoetmoses luisterde naar de Sfinx, ontdeed het beeld van al het zand en voerde restauraties uit. De Sfinx hield zich aan zijn belofte en de prins werd koning Thoetmoses IV.

Ondanks deze en latere opgravingen ten tijde van Ramses II, werd de Sfinx opnieuw bedolven onder het zand. In 1925 is het hele lichaam van de Sfinx uitgegraven. Opvallend aan de Sfinx is dat het hoofd klein is in verhouding met de rest van het lichaam.

Meer informatie: www.kemet.nl