Het gebied dat later de Dominicaanse Republiek zou worden, stond bekend als de Spaanse Kapiteinsgeneraal van Santo Domingo tot 1821. Gedurende een periode van 1795 tot 1809 was het echter een Franse kolonie. Na deze periode werd het deel van een verenigd Hispaniola met Haïti van 1822 tot 1844. In 1844 werd de onafhankelijkheid van de Dominicaanse Republiek uitgeroepen. Hoewel het land vaak bekend stond als Santo Domingo tot het begin van de 20e eeuw, behield het zijn onafhankelijkheid, met uitzondering van een korte Spaanse bezetting van 1861 tot 1865 en een Amerikaanse bezetting van 1916 tot 1924.

In de 19e eeuw waren de Dominicanen vaak in oorlog, vechtend tegen de Fransen, Haïtianen, Spanjaarden of onderling. Dit resulteerde in een samenleving die sterk werd beïnvloed door caudillos, leiders die het land regeerden alsof het hun persoonlijke koninkrijk was. Tussen 1844 en 1914 had de Dominicaanse Republiek 53 presidenten, waarvan slechts 3 hun ambtstermijn voltooiden, en 19 grondwetten. De meeste leiders kwamen aan de macht door middel van geweld en verlieten hun positie op dezelfde manier.

Meer informatie: en.wikipedia.org