Een kaars bestaat uit een lont die is ingebed in was of een andere brandbare vaste stof zoals talk, en biedt licht en soms een geur. Kaarsen kunnen ook warmte geven of als tijdsaanduiding dienen.

Traditioneel wordt iemand die kaarsen maakt een kaarsenmaker genoemd. Er zijn verschillende houders voor kaarsen uitgevonden, van eenvoudige kandelaars tot uitgebreide kandelabers en kroonluchters.

Wanneer de brandstof (was) smelt en verbrandt, wordt de kaars korter. Delen van de lont die geen dampvormige brandstof afgeven, worden in de vlam verbrand. Dit beperkt de lengte van het blootgestelde deel van de lont, waardoor een constante brandtemperatuur en brandstofverbruik wordt gehandhaafd. Sommige lonten moeten regelmatig worden bijgesneden met een schaar (of een speciale lonttrimmer), meestal tot ongeveer 0,7 cm, om een langzame, gelijkmatige verbranding te bevorderen en roken te voorkomen. In de 20e eeuw werden speciale kaarsenscharen, 'doofers' genoemd, geproduceerd voor dit doel en vaak gecombineerd met een blusser. Moderne kaarsen hebben een lont die zo is ontworpen dat deze buigt tijdens het branden, waardoor het uiteinde zuurstof krijgt en door het vuur wordt verbruikt—een zelftrimmende lont.

Meer informatie: en.wikipedia.org