De narwal (Monodon monoceros) is een arctische tandwalvis die behoort tot de familie van de grondeldolfijnen (Monodontidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. Het dier wordt ongeveer 4 tot 5 meter lang, waarbij de slagtand niet is meegerekend. De narwal is nauw verwant aan de witte dolfijn of beloega. De narwal is grotendeels wit van kleur, met grijze en zwarte spikkels op hoofd, rug en vinnen. Zijn vinnen zijn relatief klein, ongeveer 30 tot 40 cm lang, en afgerond. Narwals hebben geen rugvin, wel een kleine rugplooi. De ronde staartvin is 100 tot 120 cm breed. Mannelijke narwals worden gekenmerkt door een enkele lange slagtand die uit de linkerkant van de bek naar voren steekt. Deze tand kan een lengte van 3 meter hebben en vertoont een spiraalpatroon van rechts naar links. Er werd lang gedacht dat de mannetjes deze tand gebruikten bij zwaardgevechten om de hiërarchie vast te stellen. In 2005 publiceerde een team van wetenschappers van Harvard en the National Institute of Standards and Technology, onder leiding van Dr. Nweeia, de resultaten van een onderzoek, waarin ze stellen dat de tand een zeer gevoelig tastorgaan is.

Meer informatie: nl.wikipedia.org