Aardappelen hebben een grote invloed gehad op de menselijke geschiedenis sinds hun domesticatie in de Andes van Peru, ongeveer 8.000 jaar geleden. Toen Spaanse conquistadores in de 16e eeuw aardappelen naar Europa brachten, veroorzaakten ze een landbouwrevolutie die het lot van het continent zou veranderen.

In het begin werden aardappelen met argwaan bekeken in Europa; sommigen dachten zelfs dat ze lepra veroorzaakten. Uiteindelijk werden ze een basisvoedsel dat hielp de cyclus van hongersnood te doorbreken. Historici schrijven de aardappel toe aan de bevolkingsgroei die de Industriële Revolutie mogelijk maakte. De hoge opbrengst per hectare—tot wel vier keer die van granen—en de indrukwekkende voedingswaarde maakten de aardappel revolutionair.

De relatie tussen mensen en aardappelen kende een donkere periode tijdens de Grote Hongersnood in Ierland (1845-1849). Ierlands sterke afhankelijkheid van één aardappelras (de "Lumper") bleek rampzalig toen een ziekte genaamd Phytophthora infestans opeenvolgende oogsten vernietigde, wat leidde tot ongeveer een miljoen doden en massale emigratie.

Vandaag de dag zijn aardappelen het vierde grootste voedselgewas ter wereld, na maïs, tarwe en rijst, met meer dan 5.000 variëteiten wereldwijd. Ondanks hun koolhydraatgehalte zijn aardappelen verrassend voedzaam en bevatten ze meer kalium dan bananen wanneer ze met schil worden gegeten.