Vroeger werd er overal met Romeinse cijfers gerekend. De Romeinen - de naam zegt het al - hebben dit bedacht in de Romeinse tijd.

Hieronder staan de symbolen die door de Romeinen werden gebruikt:

1 = I

5 = V

10 = X

50 = L

100 = C

500 = D

1.000 = M

Door deze cijfers achter elkaar te zetten, ontstonden er getallen. Als er twee keer een streepje achter elkaar stond (II), betekende dit twee keer 1, dus 2. Als er drie keer een C achter elkaar stond (CCC), betekende dit drie keer 100, dus 300.

Meer dan drie dezelfde symbolen achter elkaar kon niet, dus IIII bestond niet. Maar hoe schreven de mensen dan het getal 4 op?

Dat deden ze door een I voor de V te zetten. Dat betekende dan 5 - 1 = 4. Het getal 6 was VI, want dat was hetzelfde als 5 + 1.

Tegenwoordig gebruiken we de Romeinse cijfers bijna niet meer. Het komt nog wel voor bij namen van koningen die vaker werden gebruikt, bijvoorbeeld Willem III. Dit spreek je uit als 'Willem de derde'.

Meer informatie: www.rekenen-oefenen.nl