ADVERTENTIE
Voor welk deel van het lichaam wordt een defibrillator gebruikt?
Een defibrillator is een apparaat waarmee men door het toedienen van een elektrische schok het hart van een bewusteloze patiënt kan laten stoppen met fibrilleren, waardoor het opnieuw in een normaal ritme wordt gebracht. De defibrillator werd in 1932 uitgevonden door William Kouwenhoven.
De borstkas van de patiënt wordt ontbloot, waarna twee gelpads op de huid worden gelegd, een rechts van het borstbeen (vlak onder het sleutelbeen), de andere aan de linker thoraxzijkant, zodat het hart zo veel mogelijk tussen de elektroden in komt te liggen. De beide paddels (elektroden) van de defibrillator worden van het apparaat afgenomen en na een knopdruk wordt de in het apparaat aanwezige hoogspanningscondensator opgeladen, meestal tot maximaal 200 of 360 joule. De paddels worden op de gelpads geplaatst en aangedrukt, waarna de defibrillerende hulpverlener controleert of er geen andere (reanimerende) helpers contact met de patiënt hebben. Als niemand anders kans loopt op een schok, drukt hij de daarvoor bedoelde knoppen op beide paddels tegelijk in, waarna de condensator zich door het lichaam van de patiënt ontlaadt.
Defibrillatoren zijn aanwezig op veel plaatsen waar men geregeld met hartritmestoornissen of bewusteloze patiënten te maken krijgt, b.v. spoedeisende hulp, hartafdelingen, brandweer- en ziekenauto's.
Voor patiënten die een sterk verhoogd risico op fatale ritmestoornissen hebben, bestaan er inmiddels ook implanteerbare defibrillatoren (ICD).
Meer informatie:
nl.wikipedia.org
ADVERTENTIE
ADVERTENTIE
ADVERTENTIE