Toen arts-onderzoeker Alexander Fleming op 3 september 1928 zijn laboratorium binnenliep, kon hij niet vermoeden dat hij op het punt stond een ontdekking te doen die de levens van miljoenen mensen zou redden. Net terug van een korte vakantie besloot Fleming zijn laboratorium in het Londense St Mary’s Hospital op te ruimen. Hij vond een stapeltje kweekschaaltjes waarin hij twee weken eerder een aantal verschillende bacteriën had laten groeien. Hij zag dat er ook wat schimmel in de schaaltjes groeide, wat op zich vaker gebeurde. Maar in één van de schaaltjes had de schimmel de groei van de bacterie verhinderd. Dat had hij nooit eerder gezien. Zonder het te weten hield hij in zijn handen het eerste antibioticum.

Fleming besloot te onderzoeken wat er was gebeurd. Hij herhaalde het experiment met de schimmel en bacterie in andere kweekschaaltjes en verkreeg hetzelfde resultaat: de schimmel verhinderde de groei van de bacterie. Hij liet de schimmel vervolgens verder groeien op een laag bouillon zodat de sporen van de schimmel hun ‘sap’ konden afgeven aan de vloeistof. Door dit proces verkreeg Fleming een gelige vloeistof, waar hij verschillende tests mee uitvoerde. Zo ontdekte hij dat het ‘sap’ uit de sporen van de schimmel inderdaad een bacteriedodende werking had. Hij liet de schimmel bestuderen door een mycoloog, die hem wist te vertellen dat de kolonie tot het geslacht Penicillium behoorde. Fleming noemde de stof die door de schimmel werd afgescheiden daarom penicilline.

Meer informatie: www.nationaalfarmaceutischmuseum.nl