Conjuncties of voegwoorden zijn woorden die je gebruikt om zinnen met elkaar te verbinden. Voorbeelden zijn: want, en, omdat, terwijl, zolang, mits etc.

Er zijn vijf (nevenschikkende) conjuncties die hoofdzinnen met elkaar verbinden: want, dus, en, of en maar.

-Het is al laat dus we moeten nu echt gaan.

-We zouden gaan schaatsten maar het heeft vannacht te hard gedooid.

Alle overige (onderschikkende) conjuncties als toen, omdat, als, zolang, terwijl, dat, of, hoewel, mits etc. gebruik je om bijzinnen met de rest van de zin te verbinden.

-Als het openbaar vervoer staakt, kun je het beste met de fiets gaan.

-Heb je gehoord dat PSV een nieuwe trainer heeft?

Meer informatie: www.taalwinkel.nl